In de klas lezen we enkele gedichten en gaan we wat dieper in op de betekenis. Dit zijn alvast enkele van de gedichten:
Alle ouwe troep de deur uit
Die goeie ouwe canapé?
Nee nee nee nee, nee nee nee nee.
Je schimmelende portemonnee?
Nee nee nee nee, nee nee nee nee.
Alle boeken, goud op snee?
Nee nee nee nee, nee nee nee nee.
De koperen papegaaienkooi?
Nee, dat nooit! Die is zo mooi!
Hoe kun je ooit iets verkopen
en het risico lopen
dat je ’t later vreselijk mist?
Ouwe troep allemaal!
Maar het leven wordt kaal
als niets je dierbaar is.
De souvenirs van overzee?
Nee nee nee nee, nee nee nee nee.
Het serviesgoed voor de thee?
Nee nee nee nee, nee nee nee nee.
Dan de borden voor het diner?
Nee nee nee nee, nee nee nee nee.
De champagnekoelers?
Nee!
Die zijn nodig als het regent.
Hoe kun je ooit iets verkopen
en het risico lopen
dat je ’t later vreselijk mist?
Ouwe troep allemaal!
Maar het leven wordt kaal
Als niets je dierbaar is.
De schrijfbureautjes, alletwee?
Toch niet die van oom René
Die zo stierf aan tbc?
Nee nee nee nee, nee nee nee nee…
Of grootvaders pince-nez?
Nee nee nee nee, nee nee nee nee.
De pijp waar Wim z’n hash in dee?
Oké…
Hoe kun je ooit iets verkopen
en het risico lopen
dat je ’t later vreselijk mist?
Ouwe troep allemaal!
Maar het leven wordt kaal
als niets je dierbaar is.
Als niets je dierbaar is…
Sjoerd Kuyper (Nederland, 1952)
Uit: Fanfare,Uitgeverij Leopold, Amsterdam, 2002
Weerzien op zolder
Wel te rusten, Vader Beer!
Het kind is hier vandaan.
Van al zijn spelen
en al zijn strelen
is haast je haar vergaan,
je lijf kaal tot de naden.
Het gaat op donkere paden
die jij en ik niet weten
– om wat er met zijn liefde is gedaan.
Met ogen die niet meer bestaan,
Beer, zie mij niet zo aan.
Ida Gerhardt (Nederland, 1905-1997)
Uit: Verzamelde Gedichten I, Uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1995
Stoel
Overal staat zij bij
in een hoek met haar
rug tegen de muur
kaarsrecht en op 4 poten
zelden onderwerp van
gesprek of affectie
(je neemt een stoel
niet op schoot)
blijft zij trouw overeind
kiest geen partij altijd
beschikbaar ontroerend goed
in al haar houten eenvoud
zelfs in dromen
weigert zij te lopen
staande slaapt zij
met mijn kleren aan
J. Bernlef (Nederland, 1937)
Uit: De stoel, Uitgeverij Querido, Amsterdam, 1973
Afwasmachine
aan mijn bestek
Adieu messen en vorken, ik was jullie nooit meer af.
Het is uit tussen ons. Geen toegewijd leuteren meer
tussen zachte doeken, ik stop jullie als lastige kindertjes
in een crèche, ik ben blij dat ik jullie heb,
o, ik zou jullie niet willen missen! maar nooit
meer zullen jullie als bekenden door mijn handen gaan.
Handenbindertjes! voortaan zijn jullie vaat.
Hoor eens, we moeten redelijk zijn, het gaat niet aan
die conversaties na het ontbijt, hoe was de pap,
maakte het ei erg vlekkerig, is er niet al te hard
op je gebeten en was de rabarber verfrissend?
En het douwderideine lepeltje mijn deukje mijn
klein fijn mongooltje, moet jij ook door de molen?
O grote opscheplepel worden je kinderen nu voortaan
zonder aanzien des persoons door het water geslagen?
Wij moeten niet kinderachtig zijn. Warme sopjes
hebben hun tijd gehad. De wereld eist ons op
voor gewichtiger zaken. Mijn persoonlijkheid
bijvoorbeeld, moet nog ontplooid. Dat
kan natuurlijk niet met jullie, of met de kopjes.
Judith Herzberg (Nederland, 1934)
Uit: Doen en laten. Een keuze uit de gedichten, Uitgeverij Maarten Muntinga bv, Amsterdam i.s.m. Uitgeverij G.A. van Oorschot en Uitgeverij De Harmonie, Amsterdam, 1994
Raadselrijm
’t Is een wachter bij mijn huis
hij is grijzer dan een muis,
stijf en strak staat hij ervoor,
als het regent, loopt hij door.
David Tomkins (Nederland, 1880-1952)
Uit: Prentenboek. Uitgeverij G.B van Goor Zonen, Gouda, 1922






